Op deze pagina treft u een selectie van de recensies over het werk van Jos Versteegen.
Vanmiddag komt mijn vader
Versteegen maakt van ouderen weer mensen met een eigen verhaal
Door Janita Monna in dagblad Trouw:
Nog niet zo heel lang geleden verscheen er een 'pamfletje' van Hugo Borst in het Algemeen Dagblad. Over ouderenzorg. Die zou, op zijn vriendelijkst gezegd, nogal eens te wensen overlaten.
Het pamflet, waarin de voetbaljournalist fel van leer trok tegen verantwoordelijk staatssecretaris Van Rijn, werd gevolgd door een manifest, met vuistregels hoe die zorg beter kan. Want: 'Ouderenzorg is geen schadepost maar een kwestie van fatsoen.'
Ergens past Jos Versteegens nieuwe bundel 'Woon ik hier' naadloos binnen die actuele discussie. Niet dat Versteegen nu ineens zijn bescheiden stem verheft, of hard met zijn vuist op tafel slaat. Maar zoals Borst met zijn pamflet zijn dementerende moeder een stem gaf, zo maakt Versteegen van iedereen die door beleidsmakers, managers en politici onder het etiket 'ouderen' geveegd wordt, weer mensen. Mannen en vrouwen met een eigen verhaal.
Versteegen woont, zo schrijft hij in het nawoord bij Woon ik hier, tegenover een verzorgingshuis, een plek die hij tot voor kort slechts bezocht als er weer eens gestemd moest worden. Tot hij er kwam om een gedicht te maken voor de eenzaam gestorven mevrouw De W.
U koesterde, mevrouw, u die geen moeder was,
foto's van kinderen, twee kinderen, spoorloos,
die uit een krant of tijdschrift tot u zwegen.
Op haar begrafenis ontstond het plan om ook andere bewoners van de flat te leren kennen. Hun herinneringen op te tekenen, er gedichten van te maken.
Het zijn kleurrijke verhalen, tragische, warrige, liefdevolle, donkere ook. Sommige gaan terug tot de Tweede Wereldoorlog, vanzelfsprekend, andere zijn recenter. Namen doen in de gedichten niet ter zake. Maar we maken kennis met een bewoner die als meisje zag hoe haar buurvrouw werd weggevoerd, elders met een vrouw van wie de ouders fout waren in de oorlog, een meisje met meer dan genoeg speelgoed, maar zonder vriendinnetjes. We zien een man, ooit als jongetje door zijn vader op de biljarttafel te koop aangeboden: 'Wie hem betaalt die mag hem hebben.' Hij bleef desondanks zijn vader zoeken. We ontmoeten een vertwijfelde vrouw, voor wie pas het naambordje van haar eigen flat de vraag beantwoordt: 'Woon ik hier?'
Schrijfster Rascha Peper over de bundel:
'Een huis verlaten is verreweg de mooiste dichtbundel die ik het afgelopen halfjaar onder ogen heb gekregen. Al die onaanzienlijke, maar herkenbare overblijfselen uit het ouderlijk huis zo ingetogen en subtiel beschreven. Het stukje Palmolive-zeep, "een smalle tong, grijze barstjes in de lengte", de portemonnee, de strijkbout, de leunstoel, de trouwring van de vader, "zes gram, met krassen van zijn werk", ze getuigen allemaal van een sober, werkzaam leven, waarin veel veertigers en vijftigers het leven van hun ouders en grootouders zullen herkennen. Grote woorden, gezochte poëtische vondsten zouden bij dit onderwerp niet passen en die worden dan ook vermeden. De toon blijft, zoals altijd bij Jos Versteegen, licht en nuchter, maar evocatief. Bij het laatste gedicht in de bundel, "Laatste wens", waarin de dichter wenst dat de kleine overblijfselen uit het ouderlijk huis hemzelf in zijn kist zullen flankeren ("het is misschien niet toegestaan, maar...") gingen de rillingen door me heen en kreeg ik de tranen in mijn ogen. Een huis zo weten te behouden als in deze kleine bundel Een huis verlaten, het is razend knap.'
Recensie door Dirk De Geest in De Leeswolf (uitgave van het Vlaams Bibliografisch Documentair en Dienstverlenend Centrum), jrg. 16, nr. 6, september 2010:
Jos Versteegen Zijn overhemden op jouw huid
Jos Versteegen liet zich in zijn eerdere werk al zien als een groot kenner van de menselijke psyche, zonder daarom veel aan psychologisering te doen. De dichter gaat hoofdzakelijk op een indirecte wijze te werk; hij laat de werkelijkheid als het ware voor zich spreken.
Dat is ook de stijl die in Zijn overhemden op jouw huid wordt aangewend. Versteegen schildert een landelijke omgeving, allicht het landschap van zijn voorouders en zijn eigen jeugd. Het is een wereld die bevolkt wordt door stuurse, maar ongemeen sterke persoonlijkheden. Uiteraard worden die karaktereigenschappen door de kinderlijke blik van de verteller nog versterkt. Precies daardoor wordt trouwens ook de dreiging tastbaarder. Het gaat immers niet om een paradijselijk milieu, maar om een soort van primitieve oerervaring, waar levensinstinct en doodservaring extreem dicht bij elkaar liggen.
Dat gebeurt op aangrijpende wijze in het titelgedicht van de bundel; de moeder geeft, na het overlijden van de vader, diens overhemden mee met haar zoon omdat ze nog dienst kunnen doen. De zoon wordt zo als het ware de vader tot in de diepste poriën van zijn huid. Die nauwe band tussen dood en leven doorprikt de idylle, maar vormt tegelijk een noodzakelijk inzicht. Soms neemt dat tragische vormen aan, wanneer bijvoorbeeld het verven en opsmukken van nestkastjes net de dood van de vogels (door vergiftiging) met zich brengt.
Het universum dat Versteegen schetst is daardoor weliswaar rechtlijnig maar allerminst eenduidig. Ook de stijl draagt bij tot dat effect. De dichter gaat via omwegen te werk, vertrekt van een schets of een detail om van daaruit onverhoeds de intrige te ontwikkelen. De vertellende stijl van Versteegen zorgt hier onmiskenbaar voor een extra effect. Dat alles maakt deze poëzie hoogst intrigerend, maar tegelijk bijzonder leesbaar.
Recensie in NRC Handelsblad, 9 mei 2008, door Arie van den Berg:
Huis met 120 vleugels
Jos Versteegen debuteerde in 1996 met de dichtbundel Voorgoed volmaakt. In een vormvast gegoten stijl schreef hij daarin trendongevoelig over grote thema's zoals liefde en vergankelijkheid. Zijn tweede bundel, Jonge meesters, verkende diezelfde thema's met een zeggingskracht die haar authenticiteit ontleende aan een vrijere versvorm dan het sonnet. Niet langer zocht de dichter zijn uitweg in het eindrijm; nu was hij zelf aan het woord, in rustig ademende, vanzelfsprekende regels. In zijn derde publicatie, Nachtkermis, speelde het eindrijm wel weer een belangrijke rol, maar nu in een ruim vijftig pagina's lang epos, met een gepaard rijmschema (ababcdcdefef enzovoorts) vol halfrijmen. Deze kleine novelle bewees dat Versteegen zijn sfeervolle, haast fotografische stijl ook op lengte ademend kon houden.
Slapen bij een warme man is de vierde stap in een poëtische ontwikkeling die langzaam aan dwingend aandacht vraagt. Versteegen is een 'maker'. De bundel omvat zevenentwintig gedichten in een nauwgezet verband van drie afdelingen. Er is een gezamenlijke voorzang, elke reeks heeft een nazang, en er is een slotzang voor de hele bundel. 'Geen sprookjes', 'Dieren eten' en 'Slapen bij een warme man' heten de reeksen. De eerste verzen laten zich lezen als herinneringen aan een verloren plattelandsjeugd, maar weldra wordt duidelijk dat de moeder, een boerenvrouw, het eigenlijke onderwerp is.
De bundel opent met 'Bezoek aan huis'. Het land rondom dat huis blijkt niet ongerept. 'Er is een zwarte loper door / het land gerold, een brede grens / vol glinstering en pannenkoek / van ratten, meeuwen, egels.' Het asfalt omzoomde het land dus met de dood, maar toch eindigt het vers bijna vredig pastoraal: 'Hier leven wij, / de stille, traag groeiende gewassen / die eten van het land, breken, / mest zijn, elk seizoen vergeten.' De paradox van het nuchtere, aardse bestaan en de mystieke ervaring van natuur en verleden bepalen de toon van de bundel. Een mooie lichtvoetige uitwerking daarvan biedt het voorlaatste vers van de cyclus 'Geen sprookjes'. 'Vos en wolf' is de titel van het gedicht, dat de wekelijkse kookwas in de grote ketel beschrijft.
De grote ketel in de stalhoek:
houthompen, vuur en dampend water.
Hij zou in sprookjes niet misstaan
om jonge meisjes in te stoven.
Je stort er lakens in, die bollen,
verdrinkt ze met een grote stok
en stampt ons voetenvuil en zweet
en oogvocht murw, zodat het loslaat
en in de zinken emmer stroomt,
het voorportaal van grup en put.
Spookdromen, kom maar op. Ja vos
die in mijn deken woont, heus wolf
die op mijn kussen ligt - jij ruikt
straks net als ik naar groene zeep.
Versteegen zoekt hier via een stoffelijke herinnering de weg terug naar zijn kinderlijke verbeelding. In het volgende vers doet hij dat opnieuw als hij zich de 'gekookte vingers', de asperges van zijn moeder herinnert. 'Je leest geen sprookjes voor,' eindigt dat gedicht, 'je dient / gekookte reuzen dampend op.'
Gaandeweg echter wordt de lezer een dreigender wereld binnengelokt. Aan het eind van 'De kelder van je vlees' groeit de klimop als een onkruid naar de ramen, en onmiddellijk daarna volgt de reeks 'Dieren eten'. Blikseminslag, de slachthuiswagen, bloedend eigeel, vliegenpapier, de gehaktmolen en een hooiwagen als nachtkleed komen aan bod. Het lijkt een meervoudige aankondiging van onheil, of ten minste herfst. 'Muizen op zolder' bevestigt die gedachte, maar dan blijkt het opgeroepen najaar vooral ook de levensavond. De titelreeks van Slapen bij een warme man beschrijft het einde van de moeder in het bejaardentehuis.
Elk van de acht gedichten in deze cyclus telt veertien regels, zoals het sonnet, maar ze rijmen niet en er is geen duidelijke wending. Driemaal zijn de eerste twaalf regels in kwatrijnen verdeeld, vijfmaal is het dozijn één tekstblok. Alle acht gedichten eindigen met een distichon, dat een zwartgallige conclusie trekt. 'In dit gebouw zijn honderd vrouwen / die traag verdampen uit de tuin,' stelt het eerste vers. 'In dit gebouw zijn honderd rokken / als parachutes dicht gebleven,' meldt het laatste. In het voor laatste gedicht van de bundel ziet Versteegen een stenen luchtschip in het bejaardenhuis wanneer de lichtsensor honderdtwintig oranje zonneschermen laat zakken. Wel honderdtwintig vleugels wil zo'n huis uitslaan, ze klapperen terwijl de wind, een brave hond, die middag juist ging liggen… Even nog is er beleving, maar in het slotvers, 'Een bui', stolt elke illusie. 'Straks, met je rokken open, liggen / je schroeven in het zand. Vind dan / maar eens het leven uit …' Slapen bij een warme man is een ontroerend requiem, en tegelijkertijd indrukwekkend loflied op de melancholie van herinnering en verwantschap. Zo'n juweel verdient koesterende lezers.
Arie van den Berg publiceerde in NRC Handelsblad van 8 februari 2002 de volgende bespreking van Nachtkermis:
Jos Versteegen debuteerde in 1996 als dichter met een uitdagende titel: Voorgoed volmaakt. Ik vond die titel indertijd niet passen bij de nog onzekere kwaliteit van Versteegens sonnetten, maar andere lezers, onder wie Guus Middag in deze krant, loofden het debuut als 'letterlijk volmaakt'. Dit predikaat was wat mij betreft meer van toepassing op Versteegens tweede bundel, Jonge meesters. Niet langer zocht de dichter zijn toevlucht in eindrijm. Nu was hij zelf aan het woord, in rustig ademende, vanzelfsprekende regels.
In Nachtkermis is het eindrijm wel weer volop aanwezig, maar niet in het strakke korset van zo'n renaissancistische versvorm als het sonnet. Het rijmschema is hier ababcdcdefef enzovoorts, en dat vierenvijftig pagina's lang. De verteller in dit lange gedicht verhaalt over zijn tocht door Amsterdam met Roch, een vriend wiens identiteit tot het einde toe schimmig blijft. Ze belanden bij de Gay Parade, vervolgens op de Dam, waar het luidruchtig kermis is, en van daar via een sekskelder en de Wallen op een homoparty in de Jordaan. Een verhaal van niks dus, maar sfeervol en met verve verteld.
Het is verleidelijk om dit gedicht te vergelijken met Berliner Lullaby van Th. van Os. Er zijn veel overeenkomsten. Het rijmschema is identiek, en ook Van Os schildert met verve de homoscene. Maar Versteegens palet is romantisch, en dat van Van Os fauvistisch. Hun inzet verschilt ook aanzienlijk. Berliner Lullaby begint met een moderne variant op de 'Natureingang': de wervelende beschrijving van een sneeuwstorm in de straten van Berlijn. Versteegen daarentegen opent met een rauwe lofzang op de roltrappen van Schiphol. 'De roltrap voert ons naar het glimstation / dat onder deze hal verborgen ligt,' luiden de aanvangsregels. Dat glimstation wordt vervolgens treffend omschreven als 'een kreng dat anus heeft noch aangezicht / maar links en rechts zijn treinen vreet en braakt'. En dan volgt de rake schildering van gebeurtenissen op de roltrap, met verrassende regels als:
Een bovenman die struikelt, duwt al gauw
een onderman omver, zelf bovenman,
die lagerop een onderman of -vrouw
doet vallen, en zo valt en kantelt dan
de roltrap-populatie naar beneden.
Op bladzij 48 duikt het beeld van onderman en bovenman weer op. Ditmaal in een schoolgebouw in de Jordanese Rozenstraat, waar in 'een kookpot van muziek' de jongenswereld zich met SM vermaakt.
Er zijn wel meer doelmatige herhalingen. Op de kermis wint Roch bij het Rifle Kingdom een kunststof beer. Dat speelgoedbeest belandt per ongeluk op de grond, wordt opgeraapt en daarna troostend toegesproken door een vrouw bij de gebakkraam. 'Ik weet een mooie naam voor jou,' zegt een tweede vrouw. 'Jij bent het bruine beertje Archibald, / dat in zijn eentje naar de kermis zou / om met de mannen in de zweef te zwieren.' Op bladzij 56 wordt dit clichébeeld van de mannenliefde uitgewerkt in het prachtlied van een zangeres die in glitterende zijde het kermisvolk vanuit het reuzenrad toezingt: 'De liefde is een beertje,' kwinkeleert ze, 'en het gaat / van hand tot hand in alle vriendenkringen.'
Niet het verhaal draagt dit gedicht, maar het sfeervolle, quasi terloopse idioom. Er is onmiskenbaar een verteller aan het woord, maar niet wàt hij vertelt houdt het oog op de pagina, maar zijn stijl en de melancholische ondertonen daarvan. Exemplarisch is Versteegens schets van een heroïnehoertje op de Wallen:
Een straatnimf vraagt een vuurtje en de tijd.
Als iets de Oudezijds kan samenvatten,
dan zij. Haar pancake als een humuslaag
voor stugge haartjes en gekohlde wratten,
haar mond, hartvormig, die zijn lipstick draagt,
lijkt het, om rode stempeltjes te zetten,
haar blik, haar zwemmerige pauwenoog,
hebzuchtiger naarmate het koketter
met groen en blauw is aangezet. Een stroom
van argwaan, droefheid en berekening
beweegt met haar pupillen mee. Zij zet
geen glimlach of intieme knipoog in
als opmaat van de liefde, en haar bed
zal ergens koud en onbesprongen staan.
De rook maakt korte reisjes naar de longen.
Denkend aan bloemen, feniksloos vergaan
en vroege kraaienpoten bij een jongen,
heb ik een somber meisje vuur gegeven
en mij getroost aan haar neerslachtigheid.
Niet de vage symboliek van het bloedbroederschap, dat ook een rol speelt, maar juist dit soort aardse passages overtuigt me van Versteegens dichterschap. Nachtkermis is allerminst volmaakt - ook bij derde lezing waren er nog onheldere passages in de vertelling - maar verrassend kleurrijk en trefzeker van idioom.
Bekijk hier het complete overzicht van de dichtbundels van Jos Versteegen en maak kennis met de verhalen achter zijn werk. Lees verder
Lees meer over de biografieën die Jos Versteegen heeft geschreven. Lees verder
Bekijk de vertalingen van Jos Versteegen. Lees verder
Bekijk de bloemlezingen van Jos Versteegen. Lees verder
Bekijk de naslagwerken van Jos Versteegen. Lees verder