De boerenwereld van vroeger werd een inspiratiebron voor mijn gedichten.'
Jos Versteegen, Slapen bij een warme man

Dichtbundel Slapen bij een warme man

Een oude vrouw zit te dutten bij de televisie. Op het toestel staat een ingelijste foto van haar man, licht geschminkt, zoals alle opgebaarde doden. Terwijl de programma's zich aaneenrijgen, kruipt de televisiewarmte in de foto. En zo slaapt een weduwe bij haar warme man.

Dit is het beeld dat Jos Versteegen oproept in zijn nieuwe bundel, die is gewijd aan zijn moeder, een boerenvrouw. Haar bestaan is nuchter, aards, en tegelijk vol geheimzinnigheid en dood. De asperges die zij steekt, zijn voor een kind de afgesneden vingers van reuzen. De bevroren overalls die ze 's winters van de lijn haalt en bij de haard tegen de muur zet, breken ter hoogte van het middel 'alsof een aangekleed, / onzichtbaar spook opeens de geest gaf'.

Het kleine universum dat Versteegen oproept, is van een even ontroerende als dreigende schoonheid. Het is dezelfde wereld waarvan zijn moeder, 'versterkt met schroeven in het bot', afstand moet doen.

Gekookte vingers

"

Dit veld moet wel een slaapzaal zijn
voor honderd meter lange reuzen:
zandbedden reiken van de heg
tot aan de bramen langs het pad.
Ze werken niet, ze hangen 's nachts
geen hemd of broek aan onze linden,
ze liggen maar, voor lijk. Melde
springt op, als luis uit oude dekens.
Ze steken witte vingers op
en dan zet jij het mes erin.

Dit is mijn bord: hun duim, hun pink
met ham en ei en nootmuskaat.
Je leest geen sprookjes voor, je dient
gekookte reuzen dampend op.


Uit: Slapen bij een warme man

Meer gedichten uit deze bundel

Hieronder vindt u meer gedichten uit deze bundel. Klik op de titel om het gedicht te lezen.

"

Je draait gehakt, je maakt van vlees
en vet een soort van regenwormen,
rood-witte minislangen uit
de mond van onze tafelmolen,
die afbreken en vallen in
een groen geëmailleerde kom.
Het is oktober en je stopt worst,
bloed aan je handen en je schoot.

De winter, en de braadlucht in
mijn trui. Ik denk aan roze dieren
wanneer jij in het darmvlies prikt:
ze sissen, spuwen naar de vork
die jij nu anders vasthoudt,
hoger, dan straks aan tafel, als je eet.


Uit: Slapen bij een warme man

"

Iets ligt op sterven achter
in je blik. De zinnen vallen van
je lippen op de grond, als oude g
lazen. Je doet de winkeldochters
van je geheugen steeds cadeau
aan wie je lakens komt verversen.

Vergeet de grote schoonmaak die
je veertig keer hebt aangericht
van keukenkast tot Christusbeeld,
de bezems die je wegveegde
op tegels en cement, het stof
dat aan je doeken hing, paniek
van spinnen, ruiming van karkasjes:
de uitgezogen pissebedden
onder de webben die je brak.
Vergeet je lente en je verf,
ze denken ook allang niet meer
aan jou.
Wat weet je zomer nog
van twee geschampte knieën in
de hof, tussen margrieten en
doronicum, en bloedend soms -
een dier trok wiedend door de tuin,
de hoofddoek als een rood signaal
tot achter, bij de heesters
en de put die grijzig overstroomde.

Je herfst weet niets meer van je
handen,
die kouder werden, als het weer,
en roder, als de bladeren,
terwijl je zinken emmers tilde
met waswater of varkensbloed.

Wat zal je winter zich van jou
herinneren, al heb je hem
bestookt met gas en eierkolen,
al heeft hij op je bed gelegen
om rijp te maken uit je adem.
Je nam het wasgoed van de lijn:
bevroren ondergoed, sneeuwwit,
rokken en blauwe overalls
die tegen muren konden staan,
maar knakten bij de warmte van
de haard, alsof een aangekleed,
onzichtbaar spook opeens de geest
gaf.

De muizen roffelen op zolder:
ze zijn de woning ingeklommen
vanuit het leeggemaaide veld
en graven tunnels in matrassen,
fauteuils en stapels dameshoeden.
Ze knagen door de plastic zakken
van opgeheven winkels vol
bestek en kookgerei. Een spatel,
decennia gedrenkt in vet,
krijgt kartelranden, want de muizen
kluiven. Geen vallen zijn hierboven,
geen katten die uit jagen gaan.


Uit: Slapen bij een warme man

Recensies

Recensie in NRC Handelsblad, 9 mei 2008, door Arie van den Berg:

Huis met 120 vleugels

Jos Versteegen debuteerde in 1996 met de dichtbundel Voorgoed volmaakt. In een vormvast gegoten stijl schreef hij daarin trendongevoelig over grote thema's zoals liefde en vergankelijkheid.

Zijn tweede bundel, Jonge meesters, verkende diezelfde thema's met een zeggingskracht die haar authenticiteit ontleende aan een vrijere versvorm dan het sonnet. Niet langer zocht de dichter zijn uitweg in het eindrijm; nu was hij zelf aan het woord, in rustig ademende, vanzelfsprekende regels. In zijn derde publicatie, Nachtkermis, speelde het eindrijm wel weer een belangrijke rol, maar nu in een ruim vijftig pagina's lang epos, met een gepaard rijmschema (ababcdcdefef enzovoorts) vol halfrijmen. Deze kleine novelle bewees dat Versteegen zijn sfeervolle, haast fotografische stijl ook op lengte ademend kon houden. Lees verder

Wilt u meer recensies lezen? Lees meer