Recensie in het Nederlands Dagblad, 24 oktober 2008, door Liesbeth Goedbloed:
VERGEET DE GROTE SCHOONMAAK
In Spreuken wordt twee keer een vrouw bezongen. Aan het begin van het boek is dat Vrouwe Wijsheid en aan het einde Vrouwe Vlijt, de huisvrouw uit Spreuken 31. Als een ware Marta bekommert zij zich om vele dingen: 'Zij merkt dat haar ondernemingen slagen: / 's nachts gaat haar lamp niet uit. / Zij strekt de handen uit naar het spinrokken / en houdt de weefspoel in haar vingers. / Zij opent haar hand voor de behoeftige / en strekt haar armen uit naar de misdeelde. / Zij vreest voor haar familie geen sneeuw, / want heel haar gezin is in scharlaken gekleed. / Zij vervaardigt dekens; / zij is in byssus en purper gekleed.' Deze ideale huisvrouw heeft al heel wat doodgewone huisvrouwen angst aangejaagd - wilden zij ooit zo sterk zijn, dan moesten zij ook tot diep in de nacht doorwerken.
'Muizen op zolder' van Jos Versteegen is het portret van zo'n vrouw. Maar zij heeft geen voorbeeldfunctie, want Versteegen portretteert haar niet in de kracht van haar leven - als een sterke vrouw. Hij bezingt haar als haar werkhanden stilliggen en als er gaten in haar geheugen beginnen te vallen: 'Je doet de winkeldochters / van je geheugen steeds cadeau / aan wie je lakens komt verversen.' Deze vrouw wordt niet op afstand gehouden - ze is geen 'zij' - maar ze wordt aangesproken als 'jij'. Slapen bij een warme man is het requiem dat Jos Versteegen schreef voor zijn moeder, een boerse, Hollandse versie van de 'sterke vrouw'. Deze moeder lijkt zo uit de bundel Staphorst (Amsterdam, 1998) van Koos Geerds te zijn weggelopen. Iedereen kent dat soort vrouwen; het zijn ouderwetse 'boerin- nen met een hart van wieg tot graf'. Ze zegt niet veel, maar dat hoeft ook niet: ze wordt aan haar werken wel herkend. Deze moeder heeft een strijdend leven gehad. In de lente streed ze tegen het vuil dat de dood achterliet. Die voorjaarsschoonmaak was een 'ruiming van karkasjes: / de uitgezogen pissebedden / onder de webben die je brak.' In de zomer bond ze de strijd aan met het onkruid, dat het leven wilde verstikken, ze vernederde zich tot een dier dat 'wiedend door de tuin' trok. In de herfst streed ze tegen de kou en in de winter bestookte ze de kou met 'gas en eierkolen'. Al strijdend is zij een moeder van de levenden. Ze heeft voor anderen gebloed, gekropen, kou geleden. Nee, zij vreest voor haar familie geen sneeuw.
Dit is haar levensgeschiedenis en die levensgeschiedenis is bijna voorbij. 'Muizen op zolder' is bijna helemaal in de verleden tijd geschreven. Alleen de laatste strofe, waarin het verval wordt beschreven, staat in de tegenwoordige tijd. Het is niet meer wat het vroeger was: 'de muizen roffelen op zolder', ze vreten de nalatenschap van moeder aan, ze 'graven tunnels in matrassen, / fauteuils en stapels dameshoeden. / Ze knagen door de plastic zakken / van opgeheven winkels vol / bestek en kookgerei.' Al die dingen die zij jarenlang behoedde voor de ondergang, vergaan en samen met haar spullen verdwijnt ze, neemt ze afscheid. Nu zij versleten is, zijn haar spullen dat ook - haar werken volgen haar na.
De beste manier om deze moeder te herinneren, is door te kijken naar zo'n vettige, afgekloven spatel. Als zij er was geweest, dan was dat nooit gebeurd. Deze moeder heeft geen carrière gemaakt, haar levenstijd was niet lineair, maar cyclisch. Haar leven werd bepaald door de seizoenen van lente, zomer, herfst en winter. Maar nu de moeder een stervende, oude vrouw is geworden, wordt ze niet langer opgeroepen tot vlijt. Ze mag de maanden vergeten, die vernoemd zijn naar het werk dat ze deed: de sprokkelmaand, de oogstmaand, de slachtmaand. Haar leven is voorbij, nu is het tijd om uit te rusten.
Muizen op zolder
Iets ligt op sterven achter in
je blik. De zinnen vallen van
je lippen op de grond, als oude
glazen. Je doet de winkeldochters
van je geheugen steeds cadeau
aan wie je lakens komt verversen.
Vergeet de grote schoonmaak die
je veertig keer hebt aangericht
van keukenkast tot Christusbeeld,
de bezems die je wegveegde
op tegels en cement, het stof
dat aan je doeken hing, paniek
van spinnen, ruiming van karkasjes:
de uitgezogen pissebedden
onder de webben die je brak.
Vergeet je lente en je verf,
ze denken ook allang niet meer
aan jou.
Wat weet je zomer nog
van twee geschampte knieën in
de hof, tussen margrieten en
doronicum, en bloedend soms -
een dier trok wiedend door de tuin,
de hoofddoek als een rood signaal
tot achter, bij de heesters en
de put die grijzig overstroomde.
Je herfst weet niets meer van je handen,
die kouder werden, als het weer,
en roder, als de bladeren,
terwijl je zinken emmers tilde
met waswater of varkensbloed.
Wat zal je winter zich van jou
herinneren, al heb je hem
bestookt met gas en eierkolen,
al heeft hij op je bed gelegen
om rijp te maken uit je adem.
Je nam het wasgoed van de lijn:
bevroren ondergoed, sneeuwwit,
rokken en blauwe overalls
die tegen muren konden staan,
maar knakten bij de warmte van
de haard, alsof een aangekleed,
onzichtbaar spook opeens de geest gaf.
De muizen roffelen op zolder:
ze zijn de woning ingeklommen
vanuit het leeggemaaide veld
en graven tunnels in matrassen,
fauteuils en stapels dameshoeden.
Ze knagen door de plastic zakken
van opgeheven winkels vol
bestek en kookgerei. Een spatel,
decennia gedrenkt in vet,
krijgt kartelranden, want de muizen
kluiven. Geen vallen zijn hierboven,
geen katten die uit jagen gaan.
Jos Versteegen
Bekijk hier het complete overzicht van de dichtbundels van Jos Versteegen en maak kennis met de verhalen achter zijn werk. Lees verder
Lees meer over de biografieën die Jos Versteegen heeft geschreven. Lees verder
Bekijk de vertalingen van Jos Versteegen. Lees verder
Bekijk de bloemlezingen van Jos Versteegen. Lees verder
Bekijk de naslagwerken van Jos Versteegen. Lees verder